Geschiedenis

De KLOOSTERGEMEENSCHAP Van Beauchêne

De Congregatie van Lateranen van de Orde van de Réguliere kanunniken van Sint Augustinus :

een Italiaanse Congregatie.

De reguliere kanunniken van St. Augustinus zijn geestelijken die in gemeenschap leven in een klooster, onder het gezag van een abt, volgens de Regel van St. Augustinus. In tegenstelling tot de monniken zijn kanunniken werkzaam in het basispastoraat ten dienste van het bisdom.

De eerstemet kanunniken van Beauchêne

onder hen, dom Mortara.

Het is in Beauchêne dat de Congregatie van de kanunniken van de Lateranen door Monseigneur Pie in 1872 opnieuw werd geïntroduceerd, eerst met een Pater en een Broeder, daarna met andere Italiaanse medebroeders uit Oostenrijk, waar ze hun toevlucht hadden gezocht sinds de verovering van Rome door Italië in 1870.

 

Bij  de nieuwkomers was dom Mortara een geval apart: geboren uit Joodse ouders, werd hij, in stervensgevaar, in het geheim door een katholiek dienstmeisje gedoopt. Vervolgens werd het kind van zijn ouders afgenomen om door paus Pius IX te worden geadopteerd om  op een christelijke manier opgevoed te worden, niet zonder een enorme controverse te veroorzaken met internationale gevolgen. Eenmaal   volwassen, koos Pius Maria Mortara, geheel uit vrije wil, er voor om priester en missionaris te worden, gelukkig dat hij onder de bescherming van de Paus te stond.

 

Deze nieuwe vestiging in Beauchêne markeert het herstel van de Orde van de Reguliere Kanunniken in Frankrijk. Deze was ontbonden tijdens de Franse Revolutie en was niet opnieuw opgericht.

Een kleinseminarie in 1874,

en het begin van een abdij.

In het jaar 1874 begon men een kleinseminarie met zeven leerlingen; meer kon niet, want het huis was klein. In 1875 voegden de kleinseminaristen zich bij die van het College Saint-Joseph te Bressuire, en de  leiding werd aan de kanunniken toevertrouwd.

 

Op 1 augustus 1878 verhief  de bisschop van Poitiers het klooster van Beauchêne tot abdij, met Dom Lalli als de eerste abt.

Minder dan tien jaar na de stichting, volgt de uitzetting van 1880

en de ontbinding van de gemeenschap.

Tijdens de scheidingswetgeving van 1880 en het verbod voor de jezuïeten op het nationale grondgebied te verblijven, zagen  de andere religieuze gemeenschappen uit solidariteit er ook vanaf,  onderworpen dat zij waren aan de toestemming van de regering op straffe van ontbinding.

Eerst verlieten de buitenlandse kanunniken Beauchêne: ze gingen naar Italië, Engeland of Spanje; uiteindelijk werden ook de Franse kanunniken uitgewezen.

 

In 1896, telt de gemeenschap, die wordt geleid door een nieuwe abt, Dom Rousseau, 12 priesters, broeders en novicen, en vervolgde haar missie, ondanks de antiklerikale wetten. In 1901 wordt een deel van de kanunniken gedwongen om naar België te gaan na de ontbinding van de religieuze gemeenschappen in Frankrijk. De laatste verblijvende priester, Vader Abt, zal in 1903 Beauchêne moeten verlaten toen de kapel werd verzegeld.

 

Het gemeenschapsleven verdween aldus volledig van 1901 tot 1919, zelfs wanneer de populaire bedevaarten vanaf 1910 hervat werden.

De terugkeer van de kanunniken in 1920

 

Vanaf 1920 werd het gemeenschapsleven hervat en bloeide het apostolaat weer op. In de periode tussen de twee wereldoorlogen was de belangrijkste taak van de kanunniken het prediken van missies of retraites op verzoek van de parochies. De gemeenschap was op dat moment nooit groot, omdat het noodzakelijk was om de activiteiten van de huizen die in België waren gevormd te handhaven, ten gevolge van de Franse antiklerikale wetten.

 

Met het wegvallen van de oudere paters vanwege overlijden, telde de gemeenschap in augustus 1936 nog slechts vier leden: de paters Rivet en Baudin, de broeders  Babin en Chabot, en de ‘familier’ Denechaud. Maar ze groeide opnieuw met de komst van Dom Louis Roux en vijf Spaanse Baskische medebroeders, die de Spaanse burgeroorlog ontvluchtten.

De kanunniken gingen naar de parochies voor vervanging: een van hen zal zondagskapelaan  zijn in  Cerizay tot aan zijn vertrek naar  Argentinië. Hij wordt opgevolgd door de paters Vissers, Pouplin en Benoît, en nog later door Dom Thabault die er ’n volledige dagtaak heeft. Een van de Spaanse medebroeders gaat in 1939 samen met Dom Vissers naar het St. Joseph College in Bressuire als leraar.

 

Vanwege  de oorlog in 1939 verlieten de Spaanse kanunniken Beauchêne om zich bij hun medeconfraters in Argentinië en Uruguay te voegen; anderen zijn gemobiliseerd. In 1942-43 maakten vier jongeren hun noviciaatsjaar. Twee geprofesten worden in 1943 priester gewijd en een ander in 1946.

De oprichting van een kleinseminarie, Rue du Temple in Bressuire van1953 tot 1970.

Midden in de winter van 1953 arriveerde Dom Jan Rademaker uit België om een kleinseminarie te stichten in de Rue du Temple in Bressuire. Zijn missie volbracht wordt hij opgevolgd door de Paters G. Mulder, R. Defays, H. Vissers, D. De Leeuw, W. van De Vijver en J. Spee, met Broeder Paul Sorin die in  de keuken de scepter zwaaide.

 

De eerste kleinseminaristen die volhardden tot hun verbintenis aan het religieuze leven en daarna aan het priesterschap, zijn vandaag nog steeds werkzaam in het basispastoraat: de Paters Jean-Claude Sorin (Eysines), Édouard Bodin (La Réole) en Dom Philippe Cailleau, lid van de gemeenschap van Gerpinnes (België).

 

Vanwege de vele moeilijkheden werd dit kleinseminarie in 1970 gesloten.

Vandaag de dag, een gemeenschap van vijf kanunniken.

Vandaag telt de gemeenschap vijf leden:

Dom Paul Pawlak (Provinciaal),

Dom Joseph Vennix (Prior),

Dom Benoît Krieg,

broeder Wim  van der Knaap en

broeder Stéphane Axisa.